Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

 

Artikel 30a
1
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een deelnemer aan het verzet, die op het tijdstip van zijn overlijden recht op buitengewoon pensioen ontleende aan artikel 4, wordt een uitkering (overlijdensuitkering) ten bedrage van tweemaal het bedrag van het buitengewoon pensioen van de overledene over de maand, waarin hij is overleden, uitbetaald:
a
aan de langstlevende der echtgenoten, indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;
b
bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige kinderen die in familierechtelijke betrekking tot de overledene stonden of minderjarige kinderen, waarvoor de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg;
c
bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters van de overledene, indien de overledene ten tijde van het overlijden grotendeels in de kosten van het bestaan van deze betrekkingen voorzag;
d
bij ontstentenis van de onder a, b en c bedoelde personen aan degenen, ten aanzien van wie de overledene ten tijde van het overlijden grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij tot zijn overlijden duurzaam in gezinsverband heeft geleefd.
2
In het eerste lid wordt verstaan onder:
a
buitengewoon pensioen: het pensioen, bedoeld in artikel 9, verhoogd met de vermeerdering, bedoeld in de artikelen 10 en 11, ongeacht het bepaalde in artikel 12;
b
het bedrag van het buitengewoon pensioen: het pensioenbedrag, bedoeld in artikel 31b ;
c
pleegouderlijke zorg: de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van een kind, als ware het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.
3
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de weduwe of de gewezen echtgenote van een deelnemer aan het verzet wordt, indien die weduwe of die gewezen echtgenote op het tijdstip van haar overlijden recht op buitengewoon pensioen ontleende aan artikel 14, eerste onderscheidenlijk tweede lid, een uitkering (overlijdensuitkering) ten bedrage van tweemaal het bedrag van het buitengewoon pensioen van de overledene over de maand, waarin zij is overleden, uitbetaald aan de minderjarige kinderen die in familierechtelijke betrekking tot de overledene stonden, welke met het overlijden van hun moeder ouderloos zijn geworden, of minderjarige kinderen, waarvoor de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing na het overlijden van de weduwnaar of de gewezen echtgenoot van een vrouwelijke deelnemer aan het verzet.
4
In het derde lid wordt verstaan onder:
a
buitengewoon pensioen: het pensioen, bedoeld in artikel 17, a en b , onderscheidenlijk i en j, vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 18 en 19, ongeacht het bepaalde in artikel 20;
b
het bedrag van het buitengewoon pensioen: het pensioenbedrag, bedoeld in artikel 31b ;
c
pleegouderlijke zorg: hetgeen daaronder wordt verstaan in het eerste lid.
5
Indien er geen rechthebbenden als bedoeld in het eerste en derde lid zijn, is de Raad, na ter zake de Stichting 1940-1945 te hebben gehoord, bevoegd de in die leden bedoelde uitkering geheel of gedeeltelijk uit te betalen aan de persoon of de personen, die daarvoor naar zijn oordeel op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt respectievelijk komen, mits deze daartoe binnen zes maanden na het overlijden een verzoek bij genoemde Raad heeft onderscheidenlijk hebben ingediend.
6
Op een krachtens dit artikel verleende uitkering worden op grond van hetzelfde overlijden krachtens andere wettelijke voorschriften verstrekte uitkeringen van overeenkomstige aard in mindering gebracht, indien die andere uitkeringen voortvloeien uit door de overledene genoten inkomsten als bedoeld in artikel 12, derde lid.
7
De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing ingeval van vermissing van een buitengewoon pensioengerechtigde deelnemer aan het verzet en van een buitengewoon pensioengerechtigde weduwe (weduwnaar) of gewezen echtgenote (echtgenoot) van een deelnemer (deelneemster) aan het verzet.
8
Indien meer pensioen is uitbetaald dan overeenstemt met artikel 27, wordt het teveel betaalde teruggevorderd, voor zover verrekening daarvan kan plaatsvinden met een overlijdensuitkering krachtens dit artikel.
9
Indien een vermiste in leven blijkt te zijn, kan hetgeen aan tijdelijk pensioen, als bedoeld in artikel 16, en aan een krachtens dit artikel verleende overlijdensuitkering is uitbetaald, worden teruggevorderd.
Zevende hoofdstuk. Van de welvaartsvastheid der buitengewone pensioenen


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •